Deze weblog beoogt niet meer (en ook niet minder) dan een proeftuintje te zijn, waarin wordt geëxperimenteerd en gejongleerd met taal, zowel in proza als in poëzie. Neemt u de inhoud niet altijd even serieus: Wahrheit und Dichtung kunnen mijlenver uiteen liggen, maar soms ook verrassend dicht bij elkaar.

En schroomt u vooral niet om te reageren: rebekking@gmail.com


woensdag 21 maart 2012

Courante berichten

Wie een beetje uitgeslapen is, zal het niet zijn ontgaan, dat we momenteel midden in de Nationale Slaapweek (19 tot en met 25 maart) zitten. Om dat evenement wat beter op de kaart te zetten, is onderzoek gedaan naar de invloed van de slaap in en op het werk. Eén van de opmerkelijkste uitkomsten van dit onderzoek mag wel het feit worden genoemd, dat vele mensen ‘s nachts wakker liggen van hun werk en overdag vaak op hun werk in slaap vallen…. Dat probleem moet toch oplosbaar zijn.

Aan het begin van deze Nationale Slaapweek las ik in de krant van wakker Nederland de mededeling, dat de bij het ongeval betrokken bus geen technisch effect vertoonde.
De gewonden waren inmiddels gerepareerd, zo hoorde ik iemand uit dezelfde krant voorlezen. Maar er stond wel degelijk en duidelijk gerepatriëerd, al zal het één het ander niet uitsluiten.

Nu het werk van de Commissie Deetman is voltooid, komt men in de kranten regelmatig de kop tegen: “Pastoor op non actief”, soms met en soms zonder streepje tussen non en actief. Dat ene streepje maakt weliswaar een wereld van verschil al is hier het één een duidelijk gevolg van het ander. Het non-actieve het gevolg van het actieve. Zo zie je maar, hoe activiteit tot non-activiteit kan leiden.

Femke Halsema blijkt stoffeerster te zijn geworden. Dat maak ik tenminste op uit een kop in het universiteitsblad Illuster, waarin wordt aangekondigd, dat zij een leerstoel gaat bekleden. Zij heeft groen licht gekregen om zich als gasthoogleraar bezig te gaan houden met de betekenis van communicatietechnologie.

Nu we het toch over Groen Link(s) hebben: raadslid J.Gijsbers van een lokale milieupartij te Bunnik, had zo zijn eigen oplossing voor het milieuprobleem. Het raadslid wist wel raad met zijn afval en dumpte het gewoon bij de rechter buurman (voor de kijker links) in de tuin. Tot de buurman onraad rook en een webcam plaatste. Waarna het raadsel snel was opgelost. En het raadslid ook. Komt tijd, komt raad.

Over afval en afvalligen gesproken: in een regionale krant las ik, misschien wel in verband met het bovenstaande: “Het nieuwe afvalbeleid van de gemeente loopt hier  volgens mevrouw V. de spuigaten uit. Zij heeft net een blik door het raam geworpen en ziet het keukenafval door haar tuin dwarrelen”.
Zo zie je maar: met het werpen van blikken kan je niet voorzichtig genoeg zijn.

Tot slot nog enige courante koppen:
- Tafeltennissters komen net tekort
- Onvindbaar werk van Johanna Kruit gebundeld
- Politie ranselt minderjarigen voor informant
- Smalle riem voor dames met metalen ogen

maandag 12 maart 2012

Succes ermee…

Nog niet zo lang geleden zal tijdens de nascholingscursussen voor winkelpersoneel de nodige aandacht zijn besteed aan het onderdeel “klantvriendelijkheid”. En terecht natuurlijk, want je kan als consument niet genoeg als koning worden beschouwd  en in de watten worden gelegd. Vandaar dus, dat de klant tegenwoordig bij vrijwel iedere aankoop na betaling aan de kassa te horen krijgt: “Succes ermee” of ook wel de variant “Veel plezier ermee”. Te pas, maar ook te onpas. Want wat moet ik er nou van denken, als ik bij de aankoop van een brood van de caissière te horen krijg: “Succes ermee”? Het zou natuurlijk kunnen, dat de kassajuffrouw kort voordien nog in een sexshop had gewerkt en zich na haar aanstelling bij de brood- en banketbakkerszaak nog niet zo gauw bewust was, dat “succes ermee” of woorden van gelijke strekking niet meer zo relevant zijn.

Soms meen ik in de woorden “succes ermee” of “veel plezier ermee” wel eens een ironische ondertoon te bespeuren. Toen ik onlangs bij een doe-het-zelf-zaak een bouwpakket voor een nogal gecompliceerde kast kocht, zei de laatste schakel in de keten van het winkelpersoneel ook “Succes ermee”, maar op een toon, alsof er ernstig aan mijn vaardigheden werd getwijfeld en men er bijna hardop bij dacht: “Zie dat ding maar eens in elkaar te krijgen”.
Alsof mijn ambachtelijk onvermogen van mijn gezicht viel af te lezen.

Laatst stond ik in een groentezaak achter een vrouw, die nog net voor sluitingstijd een komkommer had gekocht. Je zal er zo vlak voor het eten maar om verlegen zitten. Toen ze bij de groenteboerenknecht had afgerekend, kreeg ook zij te horen: “Veel plezier ermee”.
“Bemoei je er niet mee, snotaap. Dat maak ik zelf wel uit”, snauwde ze terug.
Zo zie je maar hoe goed bedoelde klantvriendelijkheid gemakkelijk kan ontaarden in ongewenste bemoeizucht.

* * * * *

Nog wat taal-curiositeiten:
”Hoor eens”, zei de man tegen de dove, “als je niet naar me luistert, hóór je hier niet”.

Twitter-bericht:
”Lieve M8eld, ik sta al vanaf 1/2 4 bij de N8w8 op je te w88. Tis maar dat je 2t. XXX 3s”.

Tijdens de rellen gooiden de studenten Slavische Talen met Molotov-cocktails en de studenten Nederlands met medeklinkers naar de politie.

* * * * *

Liefde maakt blind
De volgende geschiedenis speelde zich af op een fruitschaal in Appelscha en laat zien, hoe meedogen- en tevens vruchteloos de liefde soms kan zijn.

Tussen Jonathan en Bellefleur,
Heerste rozenschijn en manegeur,
Al zei zij – tot zijn grote schrik – een keer:
”Ik vind jou best een heel geschikte peer”.

Waarna hij natuurlijk nog wel een appeltje met haar te schillen had en er toen subtiel op heeft gewezen, dat zij geen appels met peren moest vergelijken.
Maar het mocht niet baten. Later is Bellefleur er toch met een peer, ene Gynt uit Noorwegen, vandoor gegaan en koos zij voor een gemengd huwelijk, al hield ze Jonathan nog altijd als een appeltje voor de dorst achter de hand. En kijkt ze ook nog wel eens steels naar hem.

dinsdag 6 maart 2012

Teek

Mijn fascinatie voor de teek (dat bloedzuigende monstertje) dateert al uit mijn middelbare schooltijd. Mijn toenmalige tekenleraar (Hans van Ingen; 1918-2006) op het Baarns Lyceum had een studie van dit diertje gemaakt en wist er uitermate boeiend over te vertellen. Al moet ik er eerlijkheidshalve wel bij zeggen, dat mijn interesse naderhand vooral op een taalkundig misverstand bleek te zijn gestoeld. Van Ingteeken vertelde, dat de teek eigenlijk een parasitaire mijt is, maar aangezien ik toen nog niet wist wat een mijt was en dus meid verstond en begreep, luisterde ik ademloos toe. En heb me toen waarschijnlijk een volkomen verkeerde voorstelling van het diertje gemaakt. Pas toen ik een paar jaar later met een leuke meid uit mijn klas een weekend doorbracht in een vakantiehuisje te Cadzand, zag ik voor het eerst van mijn leven een teek. Twee teken zelfs. Hoewel ze leven in het bos en in het gras, zaten er daar twee op de muur. Dat vond ik toen een teken aan de wand. Twee tekens dus eigenlijk.
Mijn tekenleraar van weleer is zich later in Rusland verder gaan verdiepen in de teek, is zich Ivan Ingen gaan noemen en is tenslotte gepromoveerd op het proefschrift “Omenclatuur” en tekenhoogleraar geworden.

Het zal ongeveer in diezelfde tijd zijn geweest, dat ik teken ben gaan verzamelen. Ik bewaarde ze uiteraard in een tekendoos en toen ik er drie had, ben ik ze – om ze uit elkaar te kunnen houden – ook namen gaan geven: Apo, Hypo en Carto, naar hun land van herkomst, waar ze op dit moment overigens niets meer waard zijn.
M’n vierde teek zal ik wel Disco hebben genoemd en de volgende kreeg gewoon de naam Vijf, door Paul Desmond later op muziek gezet en door het Dave Brubeck Quartet uiteindelijk beroemd geworden. Take Five dus, voor het geval u de draad kwijt bent.
Zelfs de door de teek veroorzaakte ziekte Lyme is op muziek gezet. U kent het ongetwijfeld: Lymelight (met light hier in dezelfde betekenis als bijvoorbeeld in Cola Light).

De teek heeft ook zijn naam verleend aan het alom bekende inteek-gesprek. En op de deur, waarachter een dergelijk gesprek plaats vindt, treft men vaak een bordje aan met de tekst: Niet storen s.v.p. Teek in gesprek.

In de categorie Verkeersborden en Verkeersteken (het woord verkeerstekens is dus fout, want Verkeersteken – zonder s erachter – is al meervoud) komt nog het stopteken voor, meestal als: Stop! Teken!

donderdag 23 februari 2012

Klacht

- Zeg Ger, nu ik je toch aan de telefoon heb… Ik heb klachten over je gehad.
- Over mij? Van wie dan? Vanwege de Wasknijper?
- Vanwege dat vieze mopje, waarmee je me laatst uit bed belde.

- Had ik láter moeten bellen?
- Je had dat mopje niet moeten vertellen…
-
Ik dacht, dat jij daar anders helemaal niet vies van was.
- Ben ik ook niet, maar….
- Ik begrijp het al. Je had het natuurlijk niet op je blog moeten zetten. En dan míj de schuld geven..! Ik vraag me trouwens tóch wel eens af, waarom je bepaalde dingen zo nodig moet publiceren.
- Welke dingen?
- Dat ga je zelf maar eens bedenken. Daar heb je nu alle tijd voor. Schrijf liever eens een leuk verhaal over de zus van mijn broer..
- Nou je het zegt: Hóór je nog wel eens wat van je broer?
- Van Fred?
- Je hébt maar één broer, voor zover ik weet.
- Hij zit ergens in de bergen. Ik geloof in Noorwegen, maar het kan ook wel Zuid-Frankrijk zijn. Laatst liet hij in een smsje weten, dat hij bijna klaar is.
-Klaar? Waarmee?-
- Met z’n boek, denk ik.
- Over boeken gesproken… Ik ben aan het opruimen…
- Alweer?
- … en kwam nog een Almanak voor de Watersport uit 1998 tegen. Heb jij daar nog wat aan?
- Nee pap, laat maar zitten.
- Zat nog een leuk gedichtje in. Ik weet niet eens meer of ik het zelf heb geschreven of van iemand heb overgeschreven:
Een jonge vrouw uit Nederhemert,
Laat dagelijks, zodra het schemert,
Poedelnaakt haar windhond uit,
Tot zij er op een verzetje stuit.
-
Wat is daar zo leuk aan?
- Die laatste regel en dan in het bijzonder het woord “verzetje”. Verzet betekent weerstand, tegenstand. En je zou je kunnen voorstellen, dat die vrouw inderdaad enige weerstand in de buurt oproept. Maar het verkleinwoord “verzetje” betekent heel wat anders. Enfin, dat hoef ik jou niet uit te leggen. De lezer mag kiezen, welk verzet(je) hij of zij verkiest. Leuk toch?
- Ach….. En ik zou het gedichtje ook maar niet op je blog zetten. Waar ga je het de volgende keer over hebben?
- Over Lombroso, denk ik. En Lombroso-typen. Wel een beetje gevoelig onderwerp…
- Maar daar draai jij je hand niet voor om.

zondag 12 februari 2012

Achterstand & achterhaald

Hoewel even buiten mijn schuld niet in staat om onmiddellijk op de actualiteit te reageren, was de van wroeging vervulde vrouwelijks griffier toch te mooi om ongebruikt te laten liggen:

Een mooie, vrouw’lijke griffier,
En erelid van “Lekker dier”,
Moest onlangs ruiterlijk erkennen,
Dat zij zich met kalfsvlees liet verwennen.

Even heb ik mij nog afgevraagd, of wij in het Nederlands nog een aparte uitgang hebben voor een vrouwelijke griffier. Nee, niet in het gerechtsgebouw, maar taalkundig. Bijvoorbeeld griffeuse. Of griffierse. Maar het woord griffier blijkt zelf al vrouwelijk te zijn.

Denkt u nou niet, dat élk op ier eindigend woord vrouwelijk is, want poelier is hartstikke mannelijk en bankier helaas ook. Bij een klier ligt de zaak wat genuanceerder. Zolang we het over een orgaan hebben, is een klier vrouwelijk. Hoe vrouwelijk bijvoorbeeld een traanklier is, hebben diverse schrijvers laten weten. Gerrit Krol: “Een Fries huilt niet”. En F.Bordewijk: “Een man in ontroering huilt niet, hij vloekt”. Maar willen we er een vervelend persoon mee aanduiden, dan is  klier mannelijk. Daar schuilt inderdaad iets onrechtvaardigs in.
En om de verwarring compleet te maken, kan kier zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, al kan ik er weinig mannelijks bij bedenken. De logica is dus weer ver te zoeken.

* * * * *

Als vorst de Friezen doet ontdooien,
En Bethlehem in Barthlehiem verandert,
Dan valt het leven nog slechts te voltooien,
Voor wie per schaats door’t Friese land meandert.

vrijdag 10 februari 2012

Houd je touwtje?

- Morgen pap. Weet jij, hoe ze een leren string noemen?
- Ja natuurlijk weet ik dat. Maar moet je me daarvoor uit bed bellen? Hoe laat is het?
- Negen uur…. Nou, hoe noemen ze zo’n leren string dan?
- Een Holleder. Sta je zeker wel even van te kijken, dat ik dat weet?
- Het valt me al mee, dat je weet wat een string is.
- Dat wist ik al, toen jij nog geboren moest worden. In 1967 zong iedereen over een
“puppet on a string”. Sandie Shaw. Zeker nog nooit van gehoord?
- Nee… een kennis van je?
- De winnares van het Eurovisie Songfestival in 1967. Maar toen ik nog een kleine jongen was en nog geen flauw benul had, hoe jij in elkaar gezet moest worden, zongen we bij het touwtje springen al over strings.
- Heb jij touwtje gesprongen? Dat wist ik niet.
- Je weet wel méér niet. Toen wij vroeger touwtje sprongen, zongen we er altijd bij: “In string, de bocht gaat in….”. Dus je hoeft mij niet te vertellen wat een string is. Trouwens: ik spring nog steeds touwtje. Goed voor de conditie. Je ziet: ik spring touwtje en bijt op een houtje. Houtje-touwtje dus.
houtje-youwtje
- Wat zeg je, pap?
- Houtje-touwtje…
- Dat gaat je niks aan…
- Wat gaat mij niks aan?
- Of mijn touwtje houdt…
- Ik heb het over houtje met een t. Maar ik hoor het al. Je weet dus ook niet wat een houtje-touwtje is?
- Een houten touwtje?? Dat zal dan wel een string van hout zijn. Ik moet er niet aan denken, zeg…
- Een houtje-touwtje is een jas. Met houten knopen en knoopsgaten van touw.
- Nou pap, zo te
horen gaat het wel weer goed met je. Wanneer begin je weer?
- Met touwtje springen?
- Nee, met je blog natuurlijk.
- Daar ben ik noodgedwongen al weer mee begonnen, sinds vanmorgen vroeg iemand me met een volstrekt overbodige vraag uit bed belde….

zondag 22 januari 2012

Gedwongen rust

Door de invloed van externe krachten\
Ben  ik tot mijn spijt niet bij machte,
Om hier gedurende een  korte tijd,
Blijk te geven van taalspitsvondigheid.

zondag 15 januari 2012

Verkorte versie

De eco- en de metronoom vermoeden zich de maat der dingen,
De sopraan is ervan overtuigd, het hoogste lied te zingen,
Maar de ietwat arrogante psycholoog toch dat hij barstte,
Toen hij zei, dat Marokkanen gedurende de Vasten.

zaterdag 14 januari 2012

Trois mains

- Pap, wat een onsmakelijk verhaal over die man zonder hand…
- Dô wost ok.
- Wat zeg je?
- Dat was het ook… Ik zit net te eten.
- Daar heb je een handje van…
- Waarvan? Dat ik net zit te eten als jij belt?
- Om van die rare verhalen te vertellen. Zeker weer verzonnen?
- Zoiets verzin je toch niet? Die man bleek trouwens ook nog pianist. Hij speelt nu trois mains met zijn broer.
- Trois mains? Ken ik niet. Van wie is dat? Oh… trois mains …. zeg dat dan. Is daar literatuur voor?
- Niet dat ik weet. Wel voor één hand. Ravel heeft eens een Pianoconcert voor de linkerhand geschreven, voor Paul Wittgenstein, die zijn rechterarm in de 1e Wereldoorlog was kwijtgeraakt. Waarom lèt die man dan ook niet op z’n spullen? Paul is een broer van Ludwig Wittgenstein. Die ken je wel.
- De filantroop?Paul Wiitgenstein a
- De filosoof, ja.
- Mooi stuk?
- Die filosoof?
- Nee, dat pianoconcert natuurlijk.
- In ieder geval wel moeilijk. Het klinkt, alsof het voor twee handen is geschreven. Maar wie twee handen heeft, moet er eerst één inleveren, alvorens hij het mag uitvoeren. Voorschrift van de componist.
- Ja, dat zal wel… Zeg pap, jij houdt toch van leuke woordspelingen?
- Probeer eens…
- Het gaat over het nieuwe Zorgstelsel. Of zal je dat een zorg zijn?
- Nee nee, laat maar eens horen.
- Nou, daar gaat ie dan, hoor. Luister je?
- Toe nou maar…
- Nou, met dat nieuwe Zorgstelsel knijpt de fysiotherapeut er tussenuit. Dat rijmt trouwens ook nog. De logopedisten zijn sprakeloos, de KNO-arts krijgt er een brok van in z’n keel, voelt zich bij de neus genomen en wordt een oor aangenaaid, de oogarts ziet het somber in, de neuroloog krijgt er de zenuwen van, de verloskundige zit met de naweeën, de gynaecoloog baart het zorgen, de uroloog voelt aan zijn water, dat het niet goed gaat, voor de chirurg snijdt het mes niet meer aan twee kanten, de dermatoloog krijgt er kippenvel van, de…
- Duurt het nog lang?
- Vind je het niet leuk dan?
- Jawel, maar ik wist niet, dat er zoveel mensen in de zorgsector werkzaam waren. En… eh… vindt de patiënt er ook nog wat van?
- Jazeker: die is er goed ziek van.
- Toch leuk, je weer even gesproken te hebben.

donderdag 12 januari 2012

Gesprek

In de wachtkamer van de polikliniek zat een man zonder hand. Nu treft men zo kort na de jaarwisseling in ziekenhuizen wel vaker mensen aan, die een onderdeel missen. Soms worden die bij het krieken van de (nieuwjaars)dag nog wel eens teruggevonden in sloot of struikgewas. Maar deze man was zijn hand echt kwijt. Wel had hij een plastic zakje bij zich met een hier en daar rood gekleurde inhoud, zodat ik even moest denken aan de jongeman, die de vader van zijn vriendin heel netjes om de hand van zijn dochter vroeg en die ook per kerende post kreeg toegestuurd, maar het zakje van déze man bleek twee dikke boterhammen met rosbief te bevatten.
Nieuwsgierig van aard als ik ben, vroeg ik mij af, wat een man zonder hand bij de afdeling Oogheelkunde moet.
”Zit u wel goed?”, probeerde ik voorzichtig.
”Ik zit prima, dank u”, zei hij zonder aarzelen.
”Ik bedoel… eh…” en keek opzichtig naar waar een ander mens een hand heeft.
”O dat… ja, zonde hè?”
”En onhandig zeker?”
“Dat kan je wel zeggen ja. Ik voel me behoorlijk onthand”.
”Kettingzaag?”
”Vuurwerk. Ik zeg tegen m’n vrouw: ‘Ook in het nieuwe jaar steek ik m’n hand voor jou in het vuur’ en maakte ook zo’n soort gebaar. Ee
n knal en weg hand”.
”Niet meer teruggevonden?”
”Niks. Helemaal weg. Foetsie”.
”Wat sneu…”.
”Ik heb nog wel een paar jongens met iets weg zien hollen, maar ja, op zo’n moment ga je daar niet achteraan. Stel je voor dat het tot een handgemeen zou komen”.
”Maar waarom zit u hier nu op de afdeling Oogheelkunde?”
”Omdat ik geen hand voor ogen zie en ik van die lui wil weten, hoe dat komt”.
“Dat kan ik u ook wel vertellen…”.
”Ja, dat zal wel, maar ik hoor het toch liever van een deskundige, als u ‘t niet erg vindt”.
”Daar hebt u gelijk in. Ze zullen u zeker een handje kunnen helpen”.
“En nog liever aan een handje, want ik vind het maar niks, om hier niks te hebben. En waar niets is, verliest de keizer zijn recht”.
”Zo is het”.
”Misschien kunnen ze mijn linker hand verplaatsen naar mijn rechter arm. Ik ben namelijk rechts, ziet u”.
“Dat moeten ze hier in een handomdraai kunnen doen”. zei ik bemoedigend. “Maar misschien hebben ze in het magazijn nog wel een rechterhand in voorraad”.
”Ja ja, maak er maar een geintje van. Waar komt u trouwens voor?”
”Voor m’n oog”.
“Ik zie niets aan uw oog”.
“En ik zie er niets mee”.
”Oh, dat is vervelend. Héél vervelend. Dus u kunt uw secretaresse alleen nog maar onder drie ogen spreken?”
”Inderdaad, als ik er één had”.
”Eén oog?”
”Nee, een secretaresse”.
”Nou, u ziet maar”, zei hij en stond op.

Hij wilde me een hand geven, maar bedacht zich nog net op tijd.

dinsdag 3 januari 2012

Van boven

Adriaan van Boven werd geboren boven de kledingzaak van zijn ouders in het centrum van Winschoten. Zoals al eerder hier opgemerkt, wilde hij sluiswachter worden en was in zijn jeugd dan ook regelmatig aan de waterkant te vinden. Maar hij werd uiteindelijk tandarts. Adriaan van Boven had één zuster, die Haar werd genoemd. Ze heette eigenlijk Harrigje, maar had zo’n hekel aan die naam, dat ze zich vanaf haar veertiende alleen nog maar Haar liet noemen. Dat de jongens uit haar klas natuurlijk regelmatig vroegen, of ze alleen maar haar van boven had, deerde haar niet. Al te nieuwsgierige jongens vroeg ze dan, of ze dat écht graag wilden weten. De meesten dropen dan wel schuchter af, wetende, dat Haar van Boven niet alleen haar van boven had, maar ook op haar tanden.
Met de enkeling, die toch geïnteresseerd bleef, maakte ze dan heimelijk een veelbelovend afspraakje achter het fietsenhok. Aan wie ook daadwerkelijk kwam opdagen, vroeg ze voor de zekerheid nog eens, of hij echt wilde weten, of zij alleen haar van boven had.  Als dat enthousiast en hoopvol werd bevestigd, zei ze luid en duidelijke: “Nee, niet alleen van boven” en ging naar huis.
Een enkele keer gebeurde het, dat een jongen zich niet zomaar af liet schepen en bewijs verlangde. In dergelijke gevallen stond Adriaan met een meterslange stok in de buurt paraat, om daar een stokje voor te steken.

Met die stok was Adriaan doende, zich als enige Groninger in het fierljeppen te bekwamen. Hij had zich ten doel gesteld om ooit nog eens de overkant van het Winschoterdiep te halen. Hoewel hij al aanmerkelijk verder sprong dan zijn polsstok lang was, belandde hij toch steeds weer in het water. Tot hij op zekere dag de houten polsstok alleen nog maar gebruikte om eventuele belagers van zijn zuster van haar lijf te houden en voor het springen een stok van glasfiber aanschafte, zoals die in de atletiek wel wordt gebruikt. De stok zwiepte hem niet alleen op, maar ook ver. En niet zonder trots wist hij de resultaten van het fierljeppen van dag tot dag te verbeteren. Het halen van de overkant bleek nog een kwestie van tijd.

Adriaan ljepte al heel aardig fier, toen ik hem op een ietwat ongebruikelijke manier leerde kennen. Het gebeurde in de tijd, dat ik als schipper nog allerhande vrachten over de West-Europese binnenwateren vervoerde.

Toen ik in de jaren negentig van de vorige eeuw eens met een lading zand, bestemd voor de aanleg van de A 7, ter hoogte van Scheemda voer, zag ik plotseling een man met en polsstok op het water afrennen. Voor ik goed en wel besefte, wat er gebeurde, was hij al geland op de berg zand in het tweede ruim van mijn Cornelia. Alsof het zo gepland was. Hetgeen naderhand inderdaad het geval bleek. Mijn verontwaardiging en woede omtrent zijn onverantwoordelijke gedrag maakten al gauw plaats voor bewondering, toen hij mij ervan had overtuigd, dat hij zijn sprongen met grote precisie kon uitvoeren en geen moment had getwijfeld of hij wel goed terecht zou komen.

En inmiddels weet ik: zo fier als hij ljept, ljept er niemand in Groningen. Maar het was toen wel even schrikken… Met zijn onverwachte bezoek aan boord wilde hij mijn medewerking inroepen voor het verkrijgen van een baan als sluiswachter. Maar ik heb hem niet kunnen helpen.  En anderen blijkbaar ook niet, want hij is uiteindelijk tandarts geworden. En zal ongetwijfeld met ingang van dit jaar zijn tarieven flink hebben opgeschroefd, want hij had vanaf de eerste dag eigenlijk een hekel aan zijn werk en was ook niet te beroerd om dat aan lastige patiënten te laten blijken. Als hij een hekel aan iemand had, liet hij tijdens het boren het geluid van een drilboor in beton horen, dat hij eens tijdens sloopwerkzaamheden had opgenomen.

Zijn conversatie met zijn patiënten bestond geheel uit termen, ontleend aan de tandheelkundige praktijk. Dat pakte wel eens verkeerd uit, zoals die keer, toen hij tijdens wat pijnlijke manoeuvres zei: “Nog eventjes de tanden op elkaar……” en de patiënt daar onmiddellijk gevolg aan gaf.
Tot iemand, die zijn tanden en kiezen had ingeleverd in ruil voor een prothese, zei hij na het trekken meestal: “Zo, u staat voorlopig niet meer met een mond vol tanden”.
Op een voor de patiënten duidelijk zichtbare plaats had hij aanvankelijk de tekst “Ook dit gaat weer voorbij” aangebracht, later evenwel vervangen door “Oog om oog, tand om tand”. Het is tenslotte kiezen of delen in het leven.
En zonder schroom liet hij na een behandeling vaak weten: “Zo, ik heb uw gaatjes en u mijn zakken weer gevuld”.

Vlak naast zijn boortoren had hij een paar boeken neergelegd: De tandeloze tijd van A.F.Th van der Heijden en Ivoren wachters van Simon Vestdijk. Soms bladerde hij er tijdens de behandeling
demonstratief in, als betrof het een tandheelkundige handleiding.
Met de woorden “ik zie er geen gat in” verwees hij wel eens patiënten door naar de kaakchirurg 

Een vrouw, die zich zijn behandeling met zichtbaar genoegen liet welgevallen en na de sessie vroeg, of ze nog eens gauw terug mocht komen, doch er veelbetekenend aan toevoegde: “Maar kiezen op elkaar, hoor”, is hem tenslotte noodlottig geworden. Hij is ermee getrouwd. Hij loopt nu op zijn (eigen) tandvlees.