Deze weblog beoogt niet meer (en ook niet minder) dan een proeftuintje te zijn, waarin wordt geëxperimenteerd en gejongleerd met taal, zowel in proza als in poëzie. Neemt u de inhoud niet altijd even serieus: Wahrheit und Dichtung kunnen mijlenver uiteen liggen, maar soms ook verrassend dicht bij elkaar.

En schroomt u vooral niet om te reageren: rebekking@gmail.com


dinsdag 31 mei 2011

Café

Toen ik het café binnen ging, trof ik de man, die ik een kwartiertje daarvoor de weg naar de plaatselijke parfumerie had gewezen, aan de bar aan, in druk gesprek met een niet onaantrekkelijke vrouw.
"Uw man heeft in ieder geval wel smaak", hoorde ik hem op licht uitdagende toon zeggen.
"Dat heeft ie inderdaad. Maar hoe wéét u dat? Kent u mijn man soms?"
"Daar hoef ik uw man niet voor te kennen", zei hij met een - zo te zien - onbegrepen glimlach.
 Onwillekeurig moest ik even denken aan wat ik hier onlangs op de binnenkant van de wc-deur had gelezen: "Hoe blonder het blondje, hoe ronder het kontje". Al wordt de mate van blondheid meestal in verband gebracht met andere kwaliteiten, of juist het ontbreken ervan.
"Dan vind ik het helemáál knap, dat u dat weet", zei de vrouw met ongeveinsde verbazing.
"Och..."
"Piet, geef mij nog maar een Spa rood"
"Doe mij maar een Christoffel Blond. En dit rondje is voor mij", sprak de man met een laatste sprankje hoop.
"Oh, doe dán maar een advocaatje, Piet. Ik hou namelijk van advocaat", lichtte zij toe.
'Dat komt dan mooi uit, want ik bén advocaat".
"Oh ja? Wat leuk. Ik heb nog nooit met een echte advocaat gesproken. Ik dacht, dat advocaten altijd een toog droegen, maar u..."
"Toga. Maar aan de toog draagt een advocaat zelden een toga".
"Draagt u 'm alleen thuis?"
De man stond op, liep naar mijn tafeltje en legde een bankbiljet voor mijn neus, ruim voldoende om zijn schuld aan de kastelein te voldoen.
 "Wilt u zo vriendelijk zijn, om straks even voor mij te betalen. De parfumerie heb ik niet zo gauw kunnen vinden. Maar goed ook. Prettige avond nog". En bijna geruisloos verliet hij het café.

zondag 29 mei 2011

't Kon minder

Ik mag die Groningers wel: ze zijn relativerend en zuinig, niet alleen met geld, maar ook met hun oordelen, en de lichtvoetige poézie vindt er kennelijk een vruchtbare voedingsbodem, want het kan toch geen toeval zijn dat Kees Stip, Jean Pierre Rawie, Daan Zonderland en Rutger Kopland allen van Groninger origine zijn.

Het relativerend vermogen van de Groninger wordt heel treffend tot uitdrukking gebracht in zijn lijfspreuk "'t Kon minder". De westerling, die in Groningen emplooi zoekt en/of gaat wonen, wordt al gauw geconfronteerd met de noordelijke afstandelijkheid, de overigens niet slechte gewoonte om  de kat eerst geruime tijd uit de boom te kijken, alvorens tot vormen van intiemer contact over te gaan. Alleen de financiële zuinigheid wil de Groninger nog wel eens parten spelen. Zo werd een gemeentesecretaris van Winschoten eens wegens onbekwaamheid ontslagen, maar liet men hem uiteindelijk toch maar zitten, omdat dat minder geld kostte. Later is hij overigens alsnog ontslagen.

Maar poëtisch is er met de Groningers niets mis. Een kleine ode, in dit geval aan Kees Stip, lijkt mij dan ook wel op zijn plaats:

Ik houd van O'Mill en van O-benen:
Je ziet er zo gemakkelijk doorhenen,
En al is ook Rawie mij niet ongenegen,
Voor mij is toch met Stip gestegen,
De light-verse-poëzie van Trijntje Flop:
Opperlandse taalkunst in een notedop.

Nou... notedop... Hij heeft heel wat van die mooie pronkjuweeltjes geschreven. Ter lering ende vermaek. En omdat iedereen zich wel eens aan een vorm van epigonisme overgeeft of misschien zelfs wel "schuldig" maakt, doe ik dat hier ook maar even. U vergeeft me wel:

Een lastdier sprak onlangs te Schalkhaar:
"Wel verdulleme, wat is die balk zwaar.

Maar zit men goed bij kas,
Dan komt het vaak van pas,
Als men zo hier en daar wat ezels kent,
Want die zijn immers balken wel gewend".

zaterdag 28 mei 2011

Kom(kom)mer en kwel

Omdat vooral vrouwen het slachtoffer blijken te zijn geworden van de besmette Spaanse komkommers (wat mij overigens niet onlogisch voorkomt), leek het mij niet ongepast, om mijn dochter in zorgvuldig gekozen en kiese bewoordingen te waarschuwen voor het onoordeelkundig gebruik van de komkommer.

Weliswaar heeft een deskundige verklaard, dat vrouwen de maaltijd plegen te bereiden en daardoor ook de grootste kans op besmetting lopen, maar naar mijn op meer praktische ervaringen gestoelde mening is dat maar de helft van de waarheid. Alleen: hoe vertel ik dat mijn dochter? Indien al nodig...
Dat de deskundige er bij zijn verklaring kennelijk van uitgaat, dat het meestal de vrouw is, die het eten bereidt, doet vermoeden, dat naar zijn mening de emancipatie nog nauwelijks vorderingen heeft gemaakt en de huisman nog een onbekend verschijnsel is. Maar dit nu even terzijde.

Er zijn trouwens méér natuurproducten van Spaanse origine, die - eh... hoe zal ik dát nou zeggen... - de gemoederen wel eens bezighouden. En soms zelfs voor ophef zorgen.


- Hé pap, wat leuk dat je belt. Dat gebeurt ook niet iedere dag. Waar zit je?
- Min of meer tussen de komkommers, althans bij wijze van spreken. De EHEC-bacterie is al wat de klok slaat, dus leek het mij niet overbodig om even te informeren, hoe het met jouw komkommergebruik is gesteld.
- Pap, weet je, als je mij zoiets vraagt, weet ik nooit precies, hoe je dat bedoelt en of ik er iets achter moet zoeken. Want ik kén je zo langzamerhand.
-Wat zou je er achter moeten zoeken? Je kunt komkommers eten en....
- ... en je kunt ze ook níet eten.
- Precies. Dan hebben we elkaar in ieder geval goed begrepen. Zoals de maker van dit gedichtje, dat ik ergens op Internet tegenkwam, het vermoedelijk ook goed heeft begrepen:
Hoe  krommer de komkommer,
Hoe knellender de kwel,
Maar beschut door enig lommer,
Lukt 't ook met een kromme wel.
- Nou pap, ik vind het maar een raar gedichtje. Dat ga je toch alsjeblieft niet op je webklog zetten, hè?
- Nee hoor Ger, wees maar niet bang. Ik zou geen lezer meer overhouden. Als jij in elk geval maar om je gezondheid denkt.
- Dat doe ik. En daar heb ik echt geen komkommer voor nodig.
- Dat is in ieder geval een geruststellende gedachte. Want aan zaken voor multi-funktioneel gebruik zit haast altijd een luchtje. Dat zie je nu maar weer. Pas goed op jezelf.

vrijdag 27 mei 2011

Brief

Vandaag een brief van een lezer uit Glanerbrug, die ik - met zijn toestemming -  in zijn geheel hier overneem, omdat hij zo goed aansluit op mijn artikel van gisteren en eerlijk gezegd precies weergeeft, wat ik uit een soort "lijfsbehoud" zelf maar heb weggelaten.

Geachte heer Bekking,

Hoewel ik het niet altijd met u eens ben, lees ik uw stukjes toch steeds met veel plezier. Dit overigens (helaas) in tegenstelling tot mijn vrouw,  die zich iedere keer weer afvraagt, wat ik er nu eigenlijk aan vind. Met name als ik weer eens hardop om iets lach. Maar gisteren veroorzaakte uw allerlaatste zin hier een complete echtelijke ruzie. Trekt u het zich overigens niet aan. U had volkomen gelijk en de ruzie is inmiddels weer enigszins bijgelegd.
Het begon, toen ik na het lezen van uw stukje even wat nadenkend voor me uit zat te staren en mompelde: "Ja verdomd, eigenlijk heeft-ie wel gelijk". En mijn vrouw prompt reageerde met:
- Wie heeft er nou weer gelijk?
- Die man, die stukjes op zijn weblog schrijft, waar jij niks aan vindt.
- Oh die. Wat schrijft hij dan?
- Dat mensen, die hun kleine kinderen meenemen naar verre vakantiebestemmingen, hun kinderen in feite als bagage beschouwen en meestal ook zo behandelen.
- Zo zég je dat toch niet.
- Misschien niet, maar hij heeft wel gelijk.
- Nee Jan, die man heeft helemáál geen gelijk. Die kinderen zien op jonge leeftijd tenminste al het nodige van de wereld en dat kan nooit kwaad.
- Ach Mien, denk je nou echt, dat je die kinderen er een plezier mee doet om ze eerst 2000 km in een auto te laten zitten, om ze vervolgens aan het strand van de Costa del Sol met hun emmertje en schepje te laten spelen in plaats van in Noordwijk aan Zee?
- Nou Jan, ik zou het wel weten hoor: ik zit liever in Benidorm aan het strand dan in Noordwijk.
- Kijk, dat is nou precies wat ik bedoel: jij denkt alleen maar aan jezelf, aan wat je zelf wilt. Net als al die ouders, die hun kleine kinderen meenemen naar Spanje of Portugal of weet ik waar heen helemaal. Dan beschouw je je kinderen toch alleen maar als bagage?
- Misschien is het zand in Benidorm wel geler dan in Noordwijk...
- Wat zijn vrouwen toch Diskussionsunfähig...
- Wat zeg je, Jan?
- Dat ouders met kleine kinderen vaak egoistisch zijn, als het om vakantie gaat. Geen wonder, dat ze vermoeider terugkeren dan ze weggaan. Ze komen vaak al helemaal gestressed op de plaats van bestemming aan.
- Overdrijf je niet een beetje, Jan? En je kunt die kinderen toch een slaappil geven. Heb je ook dat gejengel en gezeur niet aan je kop.
- Nou Mien, als je er zó over denkt, moet ik misschien wel blij zijn, dat je geen kinderen kon krijgen.

Dat laatste had ik natuurlijk niet moeten zeggen. Maar je zult de ouders de kost maar moeten geven, die hun kinderen met een slaappilletje stil houden. Dat vind ik onmenselijk, dus eigenlijk beestachtig.
Maar de storm is inmiddels weer geluwd.

Met vriendelijke groet,
Jan van M.

:

donderdag 26 mei 2011

Kamperen

Ooit omschreef Fons Jansen kamperen als : een jaar krom liggen om twee weken krom te kunnen liggen. Maar met de verruimde bestedingsmogelijkheden en de modernisering van de kampeerindustrie zal die uitspraak inmiddels door en voor de meesten als gedateerd en achterhaald worden beschouwd. Mijn misschien toen nog latent aanwezige belangstelling voor het kamperen werd al in militaire dienst voorgoed de kop ingedrukt. In plaats van een van alle gemakken en comfort voorziene bungalowtent kreeg ik als soldaat de beschikking over niet meer dan een halve shelter (ook wel pup-tentje genoemd, hetgeen al duidt op de onvolwassenheid van dit onderkomen). Mijn tentgenoot, die alleen diagonaalsgewijs in de shelter paste, kreeg de andere helft. Wie het grondzijl had, weet ik niet meer. Geen ideale omstandigheden om mij de liefde voor het kamperen of zelfs het oorlogvoeren bij te brengen. Geen wonder dus, dat er in het getuigschrift, dat ik bij het afzwaaien meekreeg, stond vermeld: "Goed telegrafist; als militair minder geschikt". Met mij valt dus geen oorlog te winnen, maar wel te communiceren. Kennelijk. Hoewel ik mensen ken, die daar anders over denken. Mijn eigen dochter bijvoorbeeld. Hoe vaak heeft ze me niet laten weten: "Met jou valt niet te praten". En zo zijn er méér.


Toch heb ik het na mijn diensttijd nog één keer geprobeerd, al was ik mij er terdege van bewust, dat je van proberen de grootste ongelukken kunt krijgen. Zó levensbepalend was het ditmaal niet, maar toen ik na een middagje sightseeing mijn pakje boter in gesmolten toestand op het grondzijl aantrof, was ik voorgoed voor het kamperen verloren. Mijn broer heeft het nog enkele decennia langer volgehouden. Niet con amore, maar wel met een kennelijk groter incasseringsvermogen.


Waarmee ik maar wil zeggen, dat nog altijd veel mensen vermoeider en meer gespannen en geprikkeld van vakantie terugkeren dan zij vier, vijf of zes weken voordien op weg gingen. Zeker als ook kleine kinderen tot de bagage behoren.

woensdag 25 mei 2011

Vervoer(ing)

Naar ik uit betrouwbare bron heb vernomen, zullen William en Kate straks deelnemen aan de Nijmeegse vierdaagse. Voor William zal dat niet zo'n probleem zijn. Hij is een geoefend wandelaar, maar voor Keetje wordt het nog een hele tippel.

Deze vorm van verplaatsing is bij mij nooit erg populair geweest. Een wandelaar ben ik dus niet geworden, al heb ik vaak de benen genomen en me ook regelmatig uit de voeten gemaakt. Hetgeen behoorlijk in de gaten liep. Weliswaar ben ik in mijn leven bij vele manieren van lopen betrokken geweest, maar ze hadden allemaal niets te maken met het plaatsen van het ene been voor het andere. Om u een paar voorbeelden te noemen: ik heb me diverse malen en zeer recent nog een blauwtje gelopen, ben ook diverse keren tegen de lamp gelopen, heb net niet in de WW gelopen, maar wel één keer in zeven sloten tegelijk en onlangs moest ik zelfs op uitdrukkelijk verzoek naar de pomp lopen (al ben ik stiekem op de fiets gegaan). Nee, wandelen is niets voor mij. Als ik mij verplaats, wil ik er bij kunnen blijven zitten. Vandaar dus, dat het automobiel hoog in mijn vaandel staat geschreven.

Mijn eerste auto was een (lelijk) eendje, zo eentje, waar je er toen vele van zag, maar die zo langzamerhand een bezienswaardigheid op de vaderlandse wegen is geworden. Het enige alternatief voor een bescheiden beurs in die jaren was de kever, niet voor niets eveneens genoemd naar een niet in hoog aanzien staand dier. De snoek was al wat robuuster en luxer, maar ontleende zijn naam dan ook aan een roofdier.

Ooit hoop ik nog eens een Camper Cabriolet te bezitten, al was ik vorig jaar al een eind op weg, toen een Zuidfrans viaduct te laag voor mij bleek te zijn gebouwd. Maar het bleef toen bij een niet voorziene omzetting van een satellietschotel in een vliegende schotel. Ze bestaan dus echt.


maandag 23 mei 2011

Vrijburg

Mendelssohn bracht in 1837 drie van zijn zes weken durende huwelijksreis in Freiburg (Breisgau) door. De stad en omgeving maakten zo'n indruk op hem, dat hij er sprakeloos van was. Hier componeerde hij dan ook een aantal "Lieder ohne Worte". Ik weet niet of dat iets te maken heeft met het feit, dat ik onlangs in het centrum van die stad  enige niet al te appetijtelijke meisjes in het stadscentrum aantrof, die middels een handgeschreven bord een “Gratis Umarmung” (zie foto) aanboden.  Hoewel men omtrent de diepere achtergrond van dit genereuze gebaar in het ongewisse werd gelaten, werd er niet zeer gretig van het aanbod gebruik gemaakt. Je weet maar nooit wat je er aan overhoudt, ofschoon de intensiteit van de omarming maar uiterst bescheiden was en bovendien van korte duur. Nee, studentes, op zoek naar een “passende” partner leken het me niet. Ze maakten trouwens geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Dus blijft het gissen, wat ze met deze actie vóór hadden. Ik ben er niet achter gekomen, maar vond wel, dat Freiburg even op Vrijburg leek. Of ik me ook heb laten omarmen? Juist toen ik daartoe aanstalten wilde maken, beëindigden de meisjes hun actie. Wat te verwachten was.
De natuur boezemt mij trouwens meer belang in. Niet de menselijke natuur – hoewel die ook heel interessant kan zijn – maar de natuur van drs. Fop I.Brouwer: alles wat leeft en groeit en ons altijd weer boeit.  Je moet al haast een grijsaard zijn om je die man en woorden nog te kunnen herinneren. Zo hoorde ik – liggend aan de Titisee – de heldere roep van een koekoek. Even tellen: … negen, tien, elf… Elf uur al. Even later hoorde ik er nog één:… acht, negen, tien… Die liep dus duidelijk een uur achter. Het klonk ook veel minder opgewonden.
In het water dreven koetjes. Nee, geen kalfjes, maar van die zwarte watervogels, meerkoetjes. En hoe langer ik naar het meer keek, hoe meer meerkoetjes ik zag, Het zat er vol.
Lastig alleen even, dat een koe en een koet hetzelfde verkleinwoord hebben. Daarentegen heeft een kind weer twee verkleinwoorden: kindje en kindeke, al schijnt er van de laatste eigenlijk maar één te zijn.
Op weg naar een restaurantje voor weer een bord-overlappende schnitzel met de oppervlakte van een forse pannenkoek, komt mij een voertuig met zwaailicht tegemoet. Vriendelijk als ik ben, zwaai ik natuurlijk terug. En zo maak je toch van alles mee als je even van huis bent.

maandag 16 mei 2011

Grenzen

Van de zeven drielandenpunten, die Duitsland telt, heb ik er nu vier gehad. Voor het vijfde zal ik bij Bregenz het water van de Bodemsee op of in moeten, maar geen moeite is me te veel om de sensatie te kunnen ervaren, met een eenvoudige lichaamsbeweging me in een oogwenk door drie landen te kunnen begeven. Wellicht komt mijn belangstelling voor drielandenpunten ook voort uit de wens om te willen ervaren, hoe vroegere veroveraars zich bij hun talrijke usurpatiepogingen zich moeten hebben gevoeld. Maar grenzen in het algemeen hebben me altijd al geboeid. Tenslotte heeft men er vanaf het eerste tot het laatste levensjaar mee te maken. Eerst zijn het anderen, die de grenzen van je mogen en kunnen bepalen en de piketpaaltjes plaatsen, maar  het is de mens eigen om iedere grens, die hij ervaart en die in feite tevens een beperking is, te verleggen of - als het even kan - te overschrijden. Is het niet goedschiks, dan soms maar kwaadschiks. Het is geen mens, die niet af en toe de bakens wil verzetten. Al was het maar om zichzelf wat meer (speel)ruimte of lucht of mogelijkheden te verschaffen.

Inmiddels zijn de binnengrenzen van de Europese gemeenschap vervallen en is de lol van een heleboel dingen eraf. Wat genoot ik vroeger niet van die spannende smokkelverhalen. En ik herinner me nog goed, hoe ik als kind, toen ik nog in Dinxperlo woonde, toverballen over de grens smokkelde voor mijn vriendinnetje in Süderwick.

Misschien zijn het wel die nostalgische overwegingen, die de belangstelling voor alles wat met grenzen, piketpaaltjes en bakens te maken heeft, in mij wakker heeft gehouden. En wie heeft er géén behoefte, zo nu en dan eens zijn eigen grenzen te verkennen. Want grenzen zijn er in vele soorten. Van het kunnen, het willen en het mogen. Op alle denkbare levensgebieden.

zondag 15 mei 2011

Lachen

Van meteorologische of natuurkundige verschijnselen heb ik blijkbaar geen verstand. Ik zocht het de laatste dagen wat hoger op, in de veronderstelling, dat hoe dichter ik bij onze warmtebron, de zon, kom, hoe warmer het wel zou worden. In veel gevallen gaat zo'n redenering ook op, maar in mijn geval natuurlijk weer niet, want hoe dichter ik bij de zon kwam, hoe kouder het juist werd.  In een glasblazerij had ik toch heel andere ervaringen.

Dat méér verschijnselen, die zich boven mijn hoofd afspelen, ook boven mijn pet gaan (logische gevolgtrekking), bleek ook uit de reactie van een lezer, die mij er gisteren op wees, dat een zwarte streep in het luchtruim onmogelijk een remspoor van een vliegtuig kon zijn, zoals ik had vermoed.
Dus houd ik me voortaan maar met aardser dingen bezig en kijk maar eens wat vaker omlaag in plaats van omhoog, zoals Sammy. En zag toen meteen op een grafsteen staan:


Hier rust verzetsman Gerrit van der Woord.
Ondergronds zet hij zijn werkzaamheden voort.


Je oog moet er maar net op vallen. En naast hem kennelijk een treinbestuurder:


Sinds hij een rood sein bij Bussum heeft gemist,
Ligt hier een ongehuwde Intercity-machinist.


Soms worden grafschriften ook wel eens geweigerd. Lodewijk van Alledin wist me laatst te vertellen, dat van gemeentewege een steen was weggehaald met het inderdaad wat bizarre en zelfs smakeloze opschrift:


Hier ligt Willem van der Werf,
Onderhevig aan bederf.


Ik ga iets vrolijkers bedenken. Laat ik maar eens beginnen met het boekje van Anton C.Zijderveld: Waarom wij lachen. Ja, dat zou ik inderdaad wel eens willen weten. Maar wat zou de schrijver precies bedoelen:
a) waarom lachen wij eigenlijk?
of
b) waar lachen wij eigenlijk om?
Een heel verschil.

vrijdag 13 mei 2011

Storm en drank

Juist toen ik bezig was, een glaasje in te schenken,
Om in alle rust mijn leven eens te overdenken,
Bekroop mij onmiskenbaar een gevoel van Sturm und Drang,
Ook al ontging mij wel de onderlinge samenhang.
Van het ontbreken van die onderlinge samenhang ben ik overigens niet meer zo zeker, nu ik mij een causerie voor de Franse radio herinner over de Sturm- und Drang-periode. Want een Fransman is volstrekt niet in staat om de ng uit te spreken, zoals wij en ook de Duitsers dat doen, doch maken er een k van. Sturm und Drank dus. Als ik het niet dacht…
Trouwens, over drank gesproken. Deze niets aan duidelijkheid te wensen overlatende bekentenis kwam ik onlangs onderweg tegen op een Duits wijnvat:
Wenn Muttermilch war wie Schweigener Wein,
Möcht ich ewig ein Säugling sein.
Jong geleerd, oud gedaan. Maar met of zonder verband tussen alcohol en kunst: terwijl ik ontspannen in het gras temidden van made- en andere liefjes ins blaue hinein lag te staren, vroeg ik me af, of niet iedereen wel eens één keer in zijn leven de top wil bereiken. Van de maatschappelijke ladder was me dat nooit gelukt, maar misschien dan van de berg, die uitnodigend, ja zelfs uitdagend voor mij lag. Eén van het type “buitencategorie”, zoals dat in wielerjargon heet. En voor ik het zelf goed en wel besefte, had ik de stoute en tevens mijn bergschoenen aangetrokken en was ik aan de klim begonnen. Misschien toch ietwat overmoedig, want:
De vegetatie werd steeds schaarser,
En mijn gelaatstint immer paarser.
Maar heb je dan de top bereikt,
En je tevreden naar beneden kijkt,
Dan komt het treurige besef al vlug:
Je kunt helaas alleen maar terug.
Eenmaal boven zag ik weer de vliegtuigen, die mooie witte strepen trokken. Eén zwarte streep was erbij. Vermoedelijk een remspoor. En ik dacht aan de mensen, die misschien toen net een spelletje scrabble aan het spelen waren…

donderdag 12 mei 2011

Post

Deze kille en regenachtige dag lijkt me uitermate geschikt om eens wat hartverwarmende post te behandelen. Post dus, die het hart verwarmd, al zal je de mensen de kost moeten geven, die de voorkeur geven aan de spelling hardverwarmend (en hardverscheurend), zoals in het amusante boekje Aarsrivalen, scheldkarbonades en terminale baden van Ewoud Sanders over “taalinfecties” valt te lezen. Blijkens een inventarisatie op  Internet en in kranten hebben Nederlanders de meeste moeite met het woord origineel. Dat wordt veelvuldig geschreven als orgineel. Grote problemen hebben we ook met barbecue, dat men regelmatig als barbeque in kranten en op het Internet tegenkomt.
Omdat wij nogal gemakkelijk en veelvuldig woorden uit een andere taal overnemen, vallen in die categorie dan ook de meeste en vaak uiterst amusante verhaspelingen te constateren, met name in de culinaire sector. Daar moet wijn regelmatig antichambreren, krijgt men appelcompost voorgeschoteld of vindt men zelfs een tamponade (in plaats van tapenade) op zijn bord. Eet smakelijk.
Terug naar de ontvangen post, die ik met een beetje goede wil zelfs best hardverwarmend zou durven noemen, maar dan hard in de betekenis van snel. Volgens sommige puristen is dat geen correct Nederlands. Ik heb menigmaal iemand door een ander op de vingers horen (?) tikken, toen hij zei: “Je rijdt te hard”. Dat zou moeten zijn: “Je rijdt te snel”. Mijn tot Miep gepersonificeerde navigatrice gaat dit taalkundige probleem zorgvuldig uit de weg, door mij te corrigeren met de volzin “U rijdt boven de maximum snelheid”.
 Ik word helemaal gek van dat mens, maar zal de taalkundige kant ervan eens aan de redactie van Onze Taal voorleggen, want ik weet het niet. Je spreekt toch ook over “hardrijden op de schaats”. En hoe zit het dan met iemand, die hardleers is. Dat is toch iemand, die (iets) niet zo snel leert of wil leren. Terwijl we net hebben vastgesteld, dat hard eigenlijk juist snel betekent…. Wie het weet mag het zeggen.
Van een huisschilder uit het kunstenaarsdorp Bergen (NH) ontving ik het volgende gedichtje. Hij schreef er niet bij, of hij de tekst zelf had aangebracht, dan wel in de buurt van (toepasselijker kant het niet) het kuuroord Freudenstadt op de bewuste boom had aangetroffen.
In een Zwarte Woudse  beukenbast,
Stond in schuin en sierlijk schrift gekrast:
“Hier werd, door dadendrang gedreven,
Gewerkt aan een nieuw mensenleven.
Het werd tenslotte Elly van der Kwast”

Een trouwe lezeres vroeg, waarom ik nooit eens iets schrijf over mijn zoon (Arnold), maar wel regelmatig de gesprekken met mijn dochter (Gerda) hier weergeef. Die ze overigens heel vermakelijk vond, maar zich soms toch een soort voyeur voelde. (Ik weet niet of er een vrouwelijk equivalent voor voyeur bestaat. Misschijn zijn er wel helemaal geen vrouwelijke voyeurs. Of laat de taal het ook hier weer afweten, want hoe noem je nou bijvoorbeeld een vrouwelijke kwajongen, of majoor? Een majorette? Of een maître d’hotel? Een maîtresse? Dan wel een kabouter?).  Ik heb het mailtje van de lezeres maar doorgestuurd naar mijn zoon, met alle gevolgen van dien, want  vrouwelijke belangstelling laat hem meestal niet onberoerd en zet hem altijd wel tot enige vorm van activiteit aan. Wat misschien ook wel de bedoeling van mijn lezeres was. Ik houd u in ieder geval op de hoogte, voor zover de betamelijkheid me dat tenminste veroorlooft.

Een hele lijst met vragen betreffende uiterlijk, gewoonten en liefhebberijen van mijn dochter, afkomstig van een boswachter uit Urk heb ik op uiterst creatieve wijze, zij het niet geheel conform de waarheid beantwoord. Ongetwijfeld in de geest van Gerda. Hoop ik.
Verder nog wat vragen en opmerkingen ontvangen over mijn soms wat lange en moeilijke zinnen, mijn burgerlijke staat en mijn politieke en nog wat andere, hier verder niet met name te noemen voorkeuren.

woensdag 11 mei 2011

Honderheuvel

Benieuwd naar de  vorderingen met zijn boek over grafschriften belde ik vandaag mijn vriend Lodewijk van Alladin om naar de stand  van zaken te informeren.
- En schiet je op?
- Wáárop?
- Met je boek.
- Oh, die grafschriften.. Ja, ben ik bijna mee klaar. Verschijnt in het najaar, vlak voor de Frankfurter Buchmesse. Zou leuk zijn, als je het tevoren  zou kunnen lezen. Misschien kunnen we een afspraak maken.
- Goed idee, maar dat wordt dan pas over een maand. Woensdag 29 juni bijvoorbeeld? Schikt dat?
- Even kijken… nee, dan heb ik een begrafenis….
- Een begrafenis?
- Van Gretta Honderheuvel.
- Honderheuvel? Wat een rare naam. Zou haast door Bordewijk bedacht kunnen zijn.
- Het schijnt ook een raar mens te zijn. Hoor maar wat er op haar zerk  staat:
Hier rust  Gretta Honderheuvel,

Zij ging mank, en wel aan’t euvel,
Dat zij ook als activiste,
Iedere beschaving miste.

Eigenlijk zou daar nog aan toegevoegd moeten worden:
En het iedereen nu ook gaat dagen,
Waarom Wim dit wicht niet kon verdragen.
-

Ja, ja, nou begrijp ik het…
- En wat er stoffelijk van haar overschiet, wordt per kruiwagen aangevoerd.
- Nou zeg, is dat niet een beetje… eh… hoe zal ik het zeggen?
- Oneerbiedig? Ja, misschien wel, maar geen begrafenisondernemer wil er zich aan branden. Trouwens, volgauto’s waren sowieso al niet nodig, want er zijn geen volgelingen. Ja, eentje, een oud-politicus, maar die wil op de racefiets komen. Dat wordt een heel bijzondere dag. Ik verheug me er nu al op.
- Nou Lo, dan moeten we maar een andere dag afspreken. De 30e juni bijvoorbeeld?. Kan ik meteen horen, hoe het allemaal gegaan is.
Ik vergat hem nog te vragen, of hij het grafschrift zelf geschreven had. Sommige mensen zijn hun tijd ver vooruit. Lodewijk is er één van.

Diezelfde dag ook mijn dochter nog maar even gebeld.
- Hoi pap, waar ben je? Vermaak je je een beetje?
- Ik sta hier temidden van geurende seringen.
- Dat kon minder. En brengen ze ook herinneringen? Trouwens: wie is die Honderheuvel? Ken ik die?
- Ik denk het wel, maar hoop het niet.
- En moet het niet Wonderheuvel zijn, met de w van wee? Als jij het over vrouwen hebt, kan ik me bij Wonderheuvel nog iets voorstellen, maar Honderheuvel…. daar kan ik niks van maken.
- Denk dan maar eens goed na. Bovendien: als je goed gelezen had, zou je kunnen weten, dat ik het dit keer toevallig eens niet over vrouwen had.
- Da’s zeker toevallig. Waar had je het dán over?
- Léés maar. Er staat dit keer gewoon wat er staat.
- Grappig: toen ik die naam las, moest ik óók meteen aan Bordewijk denken. Honderheuvel…. Het zou een meisje uit de klas van Bint kunnen zijn. Een klasgenootje dus van Van de Karbargenbok. Was dat niet die jongen, die af en toe naar een insect hapte?
- Dat heb je goed onthouden. Is die opleiding toch niet helemaal voor niks geweest. Weet jij overigens, waar de delicatesse van een forel zit?
- Hoe kom je dáár zo ineens bij? Dat weet toch iedereen: achter het oog.
- Oh… eh…ja. Ik geloof, dat ik weer even lekker buiten ga zitten. Prachtig weer hier. Ben al aardig verbrand en aan het vervellen.
- Als je maar niet aan die velletjes gaat zitten pulleken.
+++++++
Een reisje langs de Rijn
Met een vrouw ter linker of ter rechter zij,
Is het meestal aangenaam verkeren.
Dat begon al met de mooie Lorelei.
En nu ga ik eens met een Keulse potverteren.
Toen ik haar daarna had weten te versieren
Hadden wij getwee bij Lobith wat te vieren,
Dus zei ik tot de Keulse: “Potverdorie:
Duitse deeglijkheid en Hollands glorie.
+++++++
Is het u wel eens opgevallen, hoe vaak wij de werkwoorden zitten, staan  en liggen gebruiken, zonder dat het ook maar iets met zitten, staan of liggen te maken heeft. Wij staan bijvoorbeeld iemand te woord of naar het leven, maar met een verticale lichaamshouding heeft dat niets te maken. Wat ook al blijkt uit het feit, dat wij iemand niet  te woord of naar het leven zitten.
Zo kan men ook in zak en as zitten, terwijl men er rustig bij kan staan. En iemand, die met een ander in scheiding ligt, ligt juist liever niet meer met de ander.
En nu begrijpt u waarschijnlijk ook, waarom de politie zo weinig boeven vangt. De politie zit de criminelen wel achterna, maar dat schiet in die lichaamshouding natuurlijk niet op. Desondanks wil het nog wel eens voorkomen, dat de politie iemand staande weet te houden, al valt dat bij een dronkenlap niet altijd mee. Dan ligt  het er maar aan, hoe diep hij in het glaasje heeft gekeken.
Er zijn natuurlijk in onze mooie, maar vaak onbegrijpelijke taal weer uitzonderingen en twijfelgevallen. In de dienstverlenende sector staat een butler ter beschikking van de aristocratische familie, die hem kan bekostigen, maar in een heel ander dienstverlenend beroep wil een vrouw nog wel eens ter beschikking van iemand liggen. Dat zit dus wel snor. Men kan zeggen: “Het staat me tegen”, maar ook “Het zit me tegen”. En “Ik lig tegen haar aan”. En in een voetbalstadion wil het nog wel eens gebeuren, dat een keeper voor iedereen duidelijk zichtbaar wat verbouwereerd en geslagen om zich heen staat te kijken, terwijl toch iedereen roept: “Hij zit”.
Hij staat zijn mannetje, maar licht zijn vrouwtje bij, voor of op. Ho, hier gaat iets mis. Ik geloof, dat ik het nu zelf niet meer zie zitten. Zoals ook deze vrouw:
Zij zag een Pakistaan niet zitten,
Een getinte huidskleur lag haar niet.
 Zij gaf de voorkeur aan een witte,
Zodat ze de Hindoestaan zitten liet.
+++++++
Men hoeft niet lang en ver te reizen,
Om het landschapschoon te kunnen prijzen.
Waar de Rijn zich splitst in Waal en later Lek,
En geen forel meer zwemt, maar lekkerbek,
Daar ziet men weldra aan de rechter zijde,
Utrechts Heuvelrug uit lang vervlogen tijden.

donderdag 5 mei 2011

Wijsheid

Op een zonnig terrasje nippend aan mijn met royale hand ingeschonken glas Riessling viel mijn oog plotseling op nevenstaand bord. Dus ook in Duitsland al. Maar niettemin: een waardheid als een koe, al zou ik verder ook werkelijk helemaal niets kunnen bedenking, waarin een politicus nog meer zou kunnen overeenstemmen met een fles wijn. Inderdaad merk je pas achteraf, wat voor politiek vlees je in de kuip hebt en wat voor smaak of kwaliteit wijn in de fles. Maar als de wijn je niet bevalt, kan je die tenminste nog weggooien, maar aan een eenmaal gekozen politicus zit je meteen voor vier jaar vast. Een rampzalige situatie, zoals u allen weet. De eerste politicus met een prettige afdronk moet ik nog steeds tegenkomen.


Maar over politici en politiek wilde ik het hier helemaal niet hebben. Mij zijn ze de ruimte hier niet waard. Het ging mij meer om het uithangbord en wel als uiting van het volksleven, zoals J. van Lennep en J. ter Grouw de uithangborden beschouwden in hun uit 1866 daterende werk in twee lijvige delen De uithangtekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd. Want een stad zonder uithangtekens en opschriften "heeft iets ongezelligs en houterigs, iets doods en akeligs: zulk een stad is als een doofstomme, als een overeind staand lijk", meenden zij. En zo is het ook.


Twee eeuwen daarvoor dacht Hieronymus Sweerts (hier al eens eerder ter sprake gekomen) er trouwens niet anders over. Toen hij op doktersadvies het wat rustiger aan moest doen en zich maar eens moest ontspannen, begon hij zijn verzameling "Koddige en Ernstige Opschriften op Luyffens, Wagens, Glazen, Uithangborden en andere Tafereelen", die volledig te raadplegen zijn bij de Digitale Bibliotheek Nederland.

Sweerts heeft louter de opschriften geregistreerd, zonder ze verder van enig commentaar te voorzien. Van Lennep en Ter Gouw daarentegen hebben er een wetenschappelijk werk van gemaakt met toelichtingen en historische achtergronden. Weliswaar wordt regelmatig naar de verzameling van Sweerts verwezen, "ofschoon daar veel in voorkomt, 't welk onzen verfijnde smaak ergert".

De teksten op uithangborden waren van allerlei aard, wervend, schimpend, mededelend, scheldend, soms ook beledigend en niet zelden lieten de gerechten borden verwijderen of de opschriften veranderen. Dat overkwam een tapper uit Nijmegen, die op zijn uithangbord enige grote en kleine pijpestelen had laten schilderen met daaronder de tekst: Groote stelen en kleine stelen; maar groote stelen 't meest. De speelse inval moest op last van het gerecht veranderd worden. De tapper liet nu een snoek op het bord schilderen, die een klein visje opslokte, met daaronder Groote visschen eten de kleine. Maar ook daarmee nam de schout geen genoegen. Waarop de tapper zijn hele bord blauw liet schilderen en daarop de tekst liet zetten:
Als ik de waarheid niet mag schrijven,
Dan zal ik alles maar blauw blauw laten blijven.

En dat al in de zestiende eeuw. Verboden werd ook een politiek getint uithangbord, dat Cromwell tot satirisch onderwerp had:
Die gelooft dat Krom Wel is,
Gelooft, dat er geen duivel in de hel is.

Kranten waren er in die tijd nog niet, dus men was voor het uiten van allerhande aanprijzingen, gevoelens en gedachten aangewezen op uithangborden en opschriften op gevels en ramen.

De tand des tijds heeft de tekst op dit uithangbord nooit weten aan te tasten:

Drink ik, soo bederf ik;
Drink ik niet, so sterf ik;
Beter gedronken en bedorven,
Dan niet gedronken en gestorven.

Boven de poort van een in Arnhem gevestigd gesticht stond te lezen, wie er welkomen gehuisvest waren:

Siet hier worden onderhouwen
Oude swakke mans en vrouwen,
Sinloos mens en sieck soldaat,
Vint hier ook een toeverlaet.

Het is maar een hele kleine greep uit wat Van Lennep en Ter Gouw allemaal bij elkaar gesprokkeld hebben. Een volgende keer wat vrijmoediger teksten uit de verzameling van Hieronymus Sweerts.

En tot besluit een eigen actueel en nog niet verboden uithangbord:

Naar door menigeen en mij wordt verwacht,
Is het nu hoog tijd, dat Gretta wordt herdacht.

woensdag 4 mei 2011

Vis

Vriest het in mei,
Dan is april voorbij.


Hoewel aan deze meteorologische wijsheid niet valt te tornen, was het toch even schrikken, toen ik vanmorgen op het water van mijn viskom een dun vliesje aantrof en mijn trouwe metgezel, een kleurrijke Neon Tetra, het zichtbaar koud had. Want van vissen heb ik verstand, ook al vis ik regelmatig achter het net en in troebel water en vang ik bovendien veelal alleen maar bot. Maar ik weet als weinig anderen waar bijvoorbeeld de delicatesse van de forel zit. Vraag het de representanten van de haute cuisine, en velen zullen u het antwoord schuldig blijven. Maar u maakt natuurlijk wel  goede sier met zo'n vraag. Het verraadt kennis van zaken, mits u natuurlijk zelf het antwoord weet. Dat zal ik u morgen onthullen, al zult u uw maag er bepaald niet mee vullen. Maar dat is nu eenmaal steeds het geval met culinaire hoogstandjes: het maagvullend gehalte is gering en bovendien omgekeerd evenredig met de prijs. Toch zet ik nu maar even de forellen op, zij het die van Schubert. Een delicatesse op zich.

Het is overigens niet alleen de visser, die vist. Ook de minder fortuinlijke keeper vist regelmatig en de nieuwsgierige maakt er zelfs vaak een gewoonte van. Je hebt ook nog vis-à-vis, maar dat heeft met vis weinig te maken. En sommigen gooien zo'n kwetsbaar diertje ook wel eens uit.
En denk erom: een visie is niet hetzelfde als een visje, zoals de Barcelona-voetballer Messi in beschaafd Nederlands ook geen Mesje heet.
U ziet: er valt best nog heel wat uit te vissen. En niet zelden wordt de vis bovendien nog duur betaald.

dinsdag 3 mei 2011

De lucht in

De kans om de Moezel eens vanuit de lucht te bekijken, krijg ik niet iedere dag, dus toen ik heden onderweg een vliegschool tegen kwam heb ik gauw de fiets aan de kant gezet en me ingeschreven voor een spoedcursus vliegen-in-een-watervliegtuig. Het lestoestel ziet u hierbij afgebeeld. Ik had het geluk, dat de school was gevestigd aan het begin van een tamelijk lang en recht stuk van de Moezel, wat voor een behoorlijke "aanloop" bij het opstijgen wel zo prettig is. Ik had evenwel de pech, dat het een éénpersoonstoestel betrof en je moest niet het formaat van een wijlen Hazes of Vonhoff hebben om er nog in te kunnen passen. Bij de lesschool stond een heuse verkeerstoren, van waaruit ik op duidelijke en zakelijke wijze mijn instructies kreeg.

Ik dobberde al gereed voor vertrek, toen ik aan het einde van de startbaan een rondvaartboot uit Traben-Trarbach zag naderen. Dat kwam mooi uit, want het leek me zowel voor mij als voor de toeristen op die boot een heel aparte belevenis om vlak voor het druk bezette schip het luchtruim te kiezen, nagestaard door voornamelijk verraste landgenoten. Maar helaas, ik kreeg geen toestemming om al te vertrekken. Pas toen ook nog een tanker uit Zwijndrecht was gepasseerd en om de bocht verdwenen, kreeg ik groen licht en weldra vlogen campers, caravans, kerktorens en wijnstokken met steeds grotere snelheid langs me heen.

En juist toen ik me zorgen begon te maken over een wel heel snel op mij afkomend Weingut kreeg ik het commando om de handeling te verrichten, die me in een mum van tijd tot ver boven het water, het land en het volk zou verheffen. Smaller en smaller werd de Moezel onder me, hoogteverschillen waren op de grond al niet meer te zien en voor ik er goed en wel erg in had, zag ik het naar mij genoemde Rolandseck onder mij door glijden. Wat een rust hier boven. Ik dacht aan Hendrik Tollens (1780-1856):

Waar Maas en Waal te zamen vloeit,
En Gorkum rijst van ver,
Daar heft zich op den linker zoom,
En spiegelt in den breeden stroom,
Een slot van eeuwen her.

Ach, wat was op deze hoogte nog helemaal het verschil tussen Maas & Waal enerzijds en Rijn & Moezel anderzijds. En tussen slot Loevestein (u weet wel: van die boekenkist) en Ehrenbreitstein? Alles wordt zo betrekkelijk, als je tot grote hoogte bent gestegen. Kon ik hier maar altijd blijven. Maar ja, mijn weblog.....

Rolandseck

maandag 2 mei 2011

Jacht

Er zijn landen, waar iedereen juist op de Dag van de Arbeid niet hoeft te werken. Dat heeft in ieder geval in taalkundig opzicht iets tegenstrijdigs. Nog onbegrijpelijker wordt het, als de Dag van de Arbeid op zondag, dus een rustdag valt. Beter ware het daarom om van de Dag van de Ledigheid te spreken. Of van de Dag van de Onthouding, al hoeft men zich natuurlijk niet van álles te onthouden. Onthoudt u dat goed!

Ach, het kwam zo maar bij me op, maar maakt u zich geen zorgen: het gaat vanzelf weer over. Een glaasje erbij en ik denk al weer aan heel andere dingen. En een Bolsje wist ik altijd al wel te waarderen. Nee, nee, maakt u hier nou niet uit op, dat ik communistische sympathieën heb. Verre van zelfs, al zijn er best wel eens dingen, die ik beter in collectieve dan in individuele handen acht.

Nog liever drink ik een Jägermeister. Niet omdat ik dat nou zo lekker vind, maar vanwege de naam. Die heeft iets paternalistisch' en straalt een zekere mate van macht en gezag uit. Want een Jägermeister staat toch altijd een trapje hoger dan de aan hem ondergeschikte Jägerknecht. En wie zou er bovendien geen meester in het jagen willen zijn? Jacht op vrouwen heb ik overigens nooit gemaakt. Of liever gezegd: ik schoot altijd mis. Zal wel aan mijn kromme loop hebben gelegen.

Maar ik ben toch nog op de been gebleven,
Al is het evenwicht soms wel wat wankel,
Maar op één been valt ook best te leven.

Dáár had natuurlijk nog een regel aan toegevoegd moeten worden, maar op wankel rijmt alleen maar sprankel en daar kán ik niks mee. Wil het althans nog een beetje begrijpelijk blijven. En u niet denkt, dat ik 's morgens vroeg al aan de jachtbitter ben.

P.S.
Is me dat even schrikken. Zoek ik bij Google met de trefwoorden "Glaasje Jägermeister" naar een passend plaatje bij dit verhaal (want een foto zegt tenslotte meer dan duizend woorden) en kom ik daar tussen al die drank een foto van mezelf tegen. Kunt u nagaan.... En bovendien is het wel een erg petieterig glaasje geworden. Maar u zult het er mee moeten doen. En ik ook, en dat is nog veel erger. Proost!

zondag 1 mei 2011

Workshop

Mijn verzoek om wat creatieve bijdragen uwerzijds heeft verrassend positief uitgewerkt. Velen van u hebben kennelijk plezier beleefd aan het bedenken van taalkundige spitsvondigheden, en ik en hopenlijk vele anderen aan het lezen ervan. Reden voldoende om zo af en toe een soort linguistische workshop te organiseren, om te beginnen over het thema bol, en onderwerp, dat vele mogelijkheden biedt en waar u alle kanten mee op kunt. Er zijn immers talloze bollen. Ik noem er een paar: een bloembol, een knappe bol, een oliebol, een Vollenhovense bol, een bolknak. Kortom, de Nederlandse taal staat bol van allerhande bollen, genoeg om iets leuks mee te doen. Om u alvast een beetje op weg te helpen:
"Mag ik drie Bossche bollen van u? Nee, díe maar niet, die lijkt wel bedorven. Wat ziet die Bolsward".

Maar het mag natuurlijk ook in de vorm van een gedichtje, een grafschrift, een woordspeling. Als u het maar netjes houdt. Al moet ik toegeven, dat het onderwerp wel tot enige frivoliteit kan uitnodigen. Maar een gedicht als dit kán nog wel:

Een bollenkweker uit de buurt van Spangen,
Met - hoe kan het anders: bolle wangen,
Wist de hand te leggen - zonder dolle,
Op twee Maagdenburger halve bollen.

Meestal kom je daar juist niet met je handen aan, maar van een bollenkweker uit de Maasstad kan je natuurlijk alles verwachten. Ik wist niet eens, dat ze daar bollen kweekten, hoe ondernemend Rotterdammers ook plegen te zijn.

Ik hoef maar uit het raam van mijn zomerhuisje te kijken en ik zie overal wijngaarden om me heen. Qua lokatie zit ik dus op rozen en hoewel de tijd en de druiven er nog niet rijp (voor) zijn, zie ik in gedachten de trossen al hangen. Ze schijnen geluk uit te stralen (het geluk hangt immers als een druiventros, volgens de titel van een lang vergeten boek), maar soms kunnen de druiven ook behoorlijk zuur zijn. Een druiventros, bedacht ik, is een tros druiven. Maar hoe zit dat dan met een scheepstros? Om over een albatros nog maar te zwijgen.

Vreemd taaltje hoor, dat Nederlands. Pas leuk wordt het, als je mensen wat moeilijke woorden hoort gebruiken, waar ze de betekenis niet goed van kennen.  Zo had laatst iemand het over een proleet, terwijl hij een prelaat bedoelde. Ach, een kniesoor, die daarop let. Al zou ik niet direct willen beweren, dat er soms geen verschil is tussen een proleet en een prelaat. Enfin: láát maar.